Metaprogramma’s zijn inhoudsvrije programma’s die op het diepste onbewuste niveau liggen. Zij filteren onze perceptie zonder rekening te houden met de inhoud. Metaprogramma’s zijn je onbewuste voorkeurstijlen van denken en reageren. Je gaat er onbewust vanuit dat anderen dezelfde metaprogramma’s hebben en dat zij op dezelfde manier denken en handelen. Naast de 4 basis-metaprogramma’s kennen we 16 samengestelde metaprogramma's.

Bewust worden van de metaprogramma’s

Als jij je bewust bent van je metaprogramma’s en die van anderen, vergroot jij de effectiviteit van je communicatie.
Het biedt je:

  • Een beter zicht op hoe mensen informatie verwerven en verwerken.
  • Een richting waarin je mensen kunt uitnodigen om keuzemogelijkheden te vergroten.
  • Een prettige manier om rapport te maken, het vergroot je mogelijkheden om te volgen en te leiden.
  • Een doeltreffend instrument om in het (eerste) contact met groepen en mensen ook daadwerkelijk contact te maken.
  • Een beter inzicht in hoe jij contacten aangaat, hoe jij je informatie aanbiedt en hoe jij kunt aansluiten bij het wereldmodel van de ander.

Metaprogramma’s werken op een glijdende schaal. Dat betekent dus dat je niet óf het één óf het ander gebruikt, maar dat je ergens tussen beide opties in zit.

De samengestelde metaprogramma's

  1. Richting Filter (benaderend / vermijdend)
    In hoeverre denk je benaderend of vermijdend in datgene wat je verwacht en belangrijk vindt?
  2. Referentiekader Filter (intern / extern)
    Hoe weet je wanneer je iets goed doet? Heb je daarvoor een externe bevestiging nodig?
  3. Relatie Filter (overeenkomst / verschil)
    Zie je eerst de verschillen of eerst de overeenkomsten?
  4. Aandachtrichting Filter (zelf / anderen)
    In hoeverre ben je gericht op jezelf of op anderen?
  5. Reden Filter (mogelijkheid / noodzakelijkheid)
    Doe je de dingen die je doet voornamelijk omdat het kan of omdat het moet?
  6. Representatie Filter voor Overtuiging  (zien/horen/lezen/doen)
    Hoe weet je wanneer iemand anders goed is in zijn werk? Welk zintuig gebruik je daarvoor?
  7. Demonstratie Filter voor Overtuiging (automatisch/tijdsperiode/aantal maal/continue)
    Hoe vaak heb je bevestiging nodig voordat je ergens van overtuigd bent?
  8. Managementrichting Filter (zelf / anderen)
    Waar ben je gericht op tijdens je werk? Op het werk / de aansturing van jezelf of dat van anderen?
  9. Actie Filter (actie / denken)
    Wat doe je eerst voordat je tot actie over kunt gaan?
  10. Affiliatie Filter (team/onafhankelijk)
    In welke rol voel je je het meest gelukkig?
  11. Werkvoorkeur Filter (dingen, systemen, mensen)
    Waar ben je op gericht op je werk?
  12. Primaire Interesse Filter (mensen, omgeving, dingen, activiteiten of informatie)
    Waar ben je in je privéleven op gericht?
  13. Chunksize Filter (specifiek / globaal)
    Ben je gericht op de grote lijnen of details willen weten?
  14. Emotionele Stress Respons (denken / voelen / keuze)
    Wat geeft jou het meeste stress?
  15. Tijdopslag Filter (in time / through time)
    Hoe heb jij het verleden en de toekomst georganiseerd voor jezelf?
  16. Modale Operator Volgorde (noodzakelijkheid / mogelijkheid)
    Mensen hebben de voorkeur om in termen te praten van 'noodzakelijkheid en dan mogelijkheid' of 'mogelijkheid en dan noodzakelijkheid'.